Goddank, ik zie weer licht. Ik heb het gehaald, ik ben er doorheen. Maar hoevelen zijn minder gelukkig geweest, zijn blijven steken in de duisternis? Ik wil er niet aan denken, de verschrikkingen zo snel mogelijk vergeten, maar ik weet dat dat slechts tijdelijk zal lukken. Ik kan afleiding zoeken, me enthousiast in ‘belangrijke bezigheden’ storten, de dagen zozeer vullen dat er geen lege momenten overblijven waarin de herinnering me overvalt. Zo veel energie verbruiken dat ik in slaap val als mijn hoofd het kussen raakt. En toch zal het zijn weg weer vinden. Het duister slaat telkens opnieuw toe, onontkoombaar, en dan moet ik opnieuw gaan door de Duistere Nacht. Hoe lang nog, hoe vaak nog, houdt het dan nooit op?
In plaats van het te ontvluchten, wil ik deze keer stil staan, me omdraaien en het in de ogen kijken. Misschien zelfs terug erin stappen als ik durf, om het te doorgronden. Wat is dan die Duistere Nacht, wat maakt hem tot zo’n verschrikking dat velen erin blijven? Ook mij was dat bijna overkomen. Dat ik er nog ben, komt doordat ik net op tijd het sprankje licht herkende dat mij herinnerde aan leven, liefde en verbondenheid. Hier ga ik, wens me sterkte.
Het leven ging zijn normale, vredige gang. We hadden familie bezocht, ik had gehandwerkt vanuit een niet te stuiten scheppingsdrang, we waren nog bij licht weer thuisgekomen via de toeristische route. De poes was blij, de tuin was groen en plotseling zat ik daar. Verlamd als een konijn in de blik van de slang die het zal verslinden. Totaal leeg, uitgeput, ontmoedigd – wezenloos? Levenslust verdwenen, ‘zin’ een inhoudsloze term. Als een leeg omhulsel, niet langer verbonden met welke levensstroom dan ook. Het licht was plotseling vaal, de kamer, normaal gevuld met liefde, kaal.
Niet in staat tot iets beters ging ik reeds bij licht naar bed en viel al snel in een verlossende slaap. Die duurde tot het holst van de nacht. Toen ontwaakte ik in dezelfde ontredderde toestand. Zwaar het lijf, tot in de bloedvaten verkrampt. Vervreemd van de geliefde die binnen handbereik lag te slapen. Gevangen in een grenzeloze betekenisloosheid, somber tot in mijn diepste vezels. Uren uitzichtloos wakker, dan rusteloos en onderbroken toch nog wat slaap. Ergens in de grauwe ochtend het besluit: ik blijf liggen tot ik weer licht zie. Iets in mij weet dat dit moment ooit aan zal breken. Dat is nieuw en dat is winst. Want wat weerhoudt je van strop, verslaving of pillen als je zeker weet dat er geen verbetering valt te verwachten?
Ik blijf liggen en herinner me de strop waar ik in een lang voorbije tijd naar greep. Ik denk terug aan valium, versterving en verslaving: hulpmiddelen die niet hielpen in vorige perioden van duisternis.
Langzaam daagt het besef dat al deze Duistere Nachten zijn als een repeterende droom. Telkens opnieuw gevangen worden in de traumatische situatie. Soms met een plausibele aanleiding, vaker zonder. Soms voor korte tijd zoals nu, soms gedurende dagen, weken of maanden. En mijn trauma ligt voorbij de grenzen van dit leven. Karma heet het dan.
Ik begin licht te zien. Niet het licht van de nieuwe ochtend, maar een prettig, zonnebrilvrij licht waardoor ik alles helder kan zien. Wat ik zie is een Waarom, dat ook een indicatie geeft voor hoe lang nog, hoe vaak ik nog moet gaan door de Duistere Nacht. Het gaat over anders leren omgaan met een situatie waaruit ik ooit slechts te vluchten wist. Ik zie dat de Duistere Nacht de hel is. De hel die ieder schept naar zijn beeld en waarin velen vastzitten gedurende hun leven. Gevangen totdat het lukt om in de duisternis het licht te zien en daar verbinding mee te maken. Dit is de dood in het leven, een schreeuw om genezing. Op die schreeuw verschijnt het Paard van de andere Kant. Het Paard komt om je mee te nemen naar de Bron van Niets, waar je kunt helen in de Zachtoranje Nevel. Maar dat weet je niet, het kan net zo goed de volgende nachtmerrie zijn. Wat doe je? Blijf je in je hoekje zitten en laat je het voorbij gaan? Ren je weg, dieper de Duistere Nacht in? Of laat je je meevoeren?
Ik besluit in een impuls me aan het Paard toe te vertrouwen. Eerst liggend op haar rug, me stevig vasthoudend. Allengs groeit mijn vertrouwen en ga ik rechtop zitten. We rijden door de nevel in een soort niemandsland, lijkt het. Maar na een tijdje merk ik dat er veel meer leven is om mij heen, al zie ik het niet. Anderen op hun paarden, een levend landschap. De zon laat zich vermoeden en wordt al voelbaar door de nevelsluiers heen. Dan stopt het Paard op een plek met gras en mos. Ik laat me van haar rug af glijden en voel dat ik op blote voeten loop. Ik voel ook hoe uitgeput ik ben door alles waar ik doorheen ben gegaan. Zonder verder nadenken ga ik liggen en geef me over aan de Slaap der Vergetelheid. Waar ik me bevind, zal ik wel uitzoeken als ik weer wakker en uitgerust ben.